
Jurisprudentie
BJ5090
Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807801/1/R2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807801/1/R2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 19 augustus 2008, nr. 2008-25486, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Uitgeest (hierna: de raad) bij besluit van 5 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "HMS-terrein Uitgeest" (hierna: het plan).
Uitspraak
200807801/1/R2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2008, nr. 2008-25486, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Uitgeest (hierna: de raad) bij besluit van 5 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "HMS-terrein Uitgeest" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2008, [appellant sub 2], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2008 en [appellanten sub 3]n D. Koek, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2008 (hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten]) beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Tevens heeft de raad een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2009, waar [appellant sub 2] en [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. W.A.M. Admiraal, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van 140 woningen op het terrein van de voormalige Hollandse Melksuiker fabriek. Voor het realiseren van de woningen zal de provinciale weg, de N203, worden verlegd naar de spoorlijn toe.
2.3. [appellanten] voeren als procedureel bezwaar aan dat het ontwerp van het plan niet op 11 en 13 september 2007 ter inzage lag op het gemeentehuis.
2.4. Het college stelt met de raad voorop dat dit bezwaar niet eerder als zienswijze is aangevoerd en daarom buiten beschouwing dient te worden gelaten. Daarnaast wordt opgemerkt dat het plan vanaf 11 september 2007 ter inzage heeft gelegen bij de afdeling VROM op het gemeentehuis. In antwoord op schriftelijke vragen van de Afdeling heeft het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest gesteld dat alle stukken op de door [appellanten] genoemde data ter inzage hebben gelegen maar niet kan worden uitgesloten dat er een miscommunicatie is geweest tussen de indieners van de beroepschriften en de baliemedewerker waardoor de indruk kan zijn gewekt dat de stukken niet voor inzage beschikbaar waren.
2.5. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het besluit ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, wordt in de kennisgeving vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen en wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen.
2.6. De Afdeling stelt vast dat onder punt 10 van de zienswijze van [appellant sub 2] zoals die deel uitmaakt van het dossier, en die is voorzien van een datumstempel van de gemeente Uitgeest van 23 oktober 2007, is aangevoerd dat het ontwerp van het plan niet ter inzage heeft gelegen op 11 en 13 september 2007. Gelet hierop mist het standpunt van de raad en het college dat dit bezwaar niet eerder is aangevoerd feitelijke grondslag.
2.6.1. In de kennisgevingen van het ontwerp is vermeld dat dit met ingang van 11 september 2007 gedurende een periode van zes weken ter inzage lag op het gemeentehuis bij de afdeling VROM en dat gedurende die termijn zienswijzen daaromtrent kenbaar gemaakt konden worden.
2.6.2. Ter zitting heeft [appellant sub 2] onweersproken verklaard dat hij op 11 september 2007 het ontwerp op het gemeentehuis kwam inzien en dat bij de balie van de afdeling VROM geen inzage kon worden gegeven in de stukken. Namens de raad is ter zitting verklaard dat die dag meerdere personen tevergeefs om inzage van het ontwerp vroegen. Het ontwerp bevond zich weliswaar op de afdeling VROM om te worden ingezien, doch de desbetreffende baliemedewerker was daarvan kennelijk nog niet op de hoogte.
2.6.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 december 2003, nr. 200206819/1, is artikel 3:11 van de Awb te zien als een uitwerking van de openbaarmakingsplicht, die ziet op het uit eigen beweging verstrekken van informatie door een bestuursorgaan, zodat betrokkenen kennis kunnen nemen van het (ontwerp van het) plan en kunnen bezien of zij daartegen willen opkomen.
Om te voldoen aan de openbaarmakingsplicht is het noodzakelijk dat gedurende de termijn voor terinzagelegging onverwijld inzage kan worden gegeven in het ontwerp van het plan en de daarbij behorende stukken. Nu [appellant sub 2] en enkele anderen niet terstond konden beschikken over het ontwerp, is van een terinzagelegging die aan dit vereiste voldeed geen sprake geweest.
2.7. Gelet op het vorenstaande is het plan vastgesteld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de WRO. De voorgeschreven eisen ter zake van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan dienen blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de Ruimtelijke Ordening als minimale waarborgen voor rechtzoekenden te worden beschouwd, waarvan strikte naleving noodzakelijk is. Nu niet aan deze eisen is voldaan, maar het college het plan niettemin heeft goedgekeurd, heeft het gehandeld in strijd met de genoemde artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Er bestaat geen aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Vaststaat dat behalve [appellant sub 2] ook een of meer andere personen tijdens de termijn van terinzagelegging tevergeefs om inzage in het plan en de daarbij behorende stukken hebben gevraagd. Niet kan worden uitgesloten dat deze een of meer anderen een of meer zienswijzen zouden hebben ingediend die de raad bij de vaststelling van het plan zouden hebben bewogen het plan niet of anders vast te stellen.
Uit het voorgaande volgt dat de beroepen gegrond zijn, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan.
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige in de beroepschriften genoemde gronden van [appellanten] geen bespreking.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding om bij de berekening van de vergoeding van de kosten die gemaakt zijn voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter zake van het beroepschrift van appellanten sub 3 een wegingsfactor 0,25 toe te passen, aangezien in dit beroepschrift is volstaan met een verwijzing naar de inhoud van het beroepschrift van [appellant sub 2].
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 augustus 2008, kenmerk 2008-25486;
III. onthoudt goedkeuring aan het door de raad van de gemeente Uitgeest bij besluit van 5 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "HMS-terrein Uitgeest";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 augustus 2008;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 225,29 (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro en negenentwintig cent) en tot vergoeding van bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 80,50 (zegge: tachtig euro en vijftig cent); het dient door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [appellant sub 2] respectievelijk [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 1], € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 2] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 3] vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009
429-608.